Alleen de gemeente weigert
Schuldenaar diende bij de Rechtbank Rotterdam een verzoekschrift in om een viertal schuldeisers (Robin Energie B.V, de Gemeente Rotterdam, Vesting Finance en H&M) die weigeren mee te werken aan een aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling. Vesting en H&M hebben voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de schuldregeling. Ook Robin Energie heeft de bewindvoerder kort voor de zitting laten weten alsnog in te stemmen. Ter zitting is schuldenaar verschenen, in gezelschap van haar oma, en de beschermingsbewindvoerder, die tevens het schuldhulpverleningstraject verzorgt. De enig overgebleven weigerende schuldeiser (de gemeente) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Schuldenaar heeft elf concurrente schuldeisers die in totaal € 10.466,44 te vorderen hebben. Het schuldregelingsaanbod was een betaling van 11,09% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Dreigende restschuld is niet in het belang van de crediteuren
Ook had schuldenaar twee schulden die niet waren opgenomen in het voorstel aan de schuldeisers: een schuld aan de woningbouwvereniging van € 1.538,00 en een aan de Vereniging van Eigenaren van € 568,64. De schuldhulpverlener heeft ter terechtzitting verklaard dat deze schulden niet zijn meegenomen in het aanbod omdat deze volledig moeten worden voldaan. Schuldenaar heeft een koopwoning met een terugkoopgarantie. Er rust een hypotheek op de woning van € 80.000. Als de schulden aan de woningbouwvereniging en de VvE niet volledig worden voldaan, heeft de woningbouwvereniging het recht om de woning terug te kopen voor een bedrag van € 69.000,00. Alle schuldeisers zijn er niet bij gebaat als er zo een restschuld van € 11.000,00 aan de schuldenlast moet worden toegevoegd, aldus de schuldhulpverlener. Om die reden zijn deze twee schulden buiten het aanbod gehouden.
Gemeente: begeleiding vond niet door NVVK-lid plaats
Het aangeboden akkoord gaat uit van een afloscapaciteit van schuldenaar die is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar WIA-uitkering. Zij is voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Het aanbod voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Schuldenaar stelt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Zij heeft sinds de aanmelding bij de schuldhulp geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan. Tien schuldeisers stemden reeds met de aangeboden schuldregeling in. Alleen de gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 818, die 8% van de totale schuldenlast beloopt. In de contacten met de private schuldhulpverleningsorganisatie heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat de regeling niet is aangeboden door een instantie die is aangesloten bij de NVVK. De gemeente heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.
Wat overweegt de Rotterdamse Rechtbank?
Nu het aanbod voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering op zich vast. De rechtbank moet dan in het kader van artikel 287a Fw de klassieke vraag beantwoorden of de gemeente in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van schuldenaar of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. De rechtbank stelt vast dat de vordering van de gemeente een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 8%. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Dat deze schuldhulpverlenende organisatie niet is aangesloten bij de NVVK, doet hier niet aan af, nu de professionele beschermingsbewindvoerder in de zin van artikel 1:435 van het Burgerlijk Wetboek op grond van artikel 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet, bevoegd is een buitengerechtelijke regeling te beproeven. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Daar is door de schuldhulpverlening aan toegevoegd dat zij werkt conform de werkwijze van de NVVK, meer in het bijzonder dat zij voldoet aan eisen zoals opgenomen in het certificaat van de NEN8048-1. Het interessante aan dit vonnis is dus dat de hoedanigheid van professioneel beschermingsbewindvoerder maakt dat men ook als dwangakkoord-rechtsbijstandsverlener geaccepteerd wordt. Het formele argument snijdt ook weinig hout nu de reguliere NEN-werkwijze gevolgd wordt door de private schuldhulporganisatie.
Het maximaal haalbare
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe schuldenaar in staat moet worden geacht. Gebleken is dat schuldenaar niet beschikt over betaald werk. Zij is op 5 april 2017 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Door de schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat schuldenaar het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Zij staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op schuldenaar van toepassing zou zijn. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsanering zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen schuldenaar zou kunnen afdragen in de schuldsanering. Dat betekent dat toepassing van de schuldsanering de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Belangenafweging en (geen) kostenveroordeling
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van schuldenaar die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente, die geweigerd heeft in te stemmen. Het verzoek om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen, en de gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor dit verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en schuldenaar niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil. Juist op dit punt kiest de Rechtbank Midden-Nederland voor een andere koers, namelijk die van de kostenveroordeling wegens het verplichte karakter van de minnelijke begeleiding die te vergelijken is met verplichte rechtsbijstand. Niet alleen een advocaat kan geld kosten, en een schuldenaar kan een dwangakkoord nooit alleen voor elkaar krijgen: daar is deskundige expertise voor nodig. Zeker indien (zoals hier) een principiële, formele weigering van de enig overgebleven weigeraar (“wij weigeren want u bent geen NVVK-lid”’) niet inhoudelijk wordt toegelicht ter zitting of in een verweerschrift, lijkt een kostenveroordeling wel op zijn plaats.
Bron: Rechtbank Rotterdam 22 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1903