Wat ging eraan vooraf?
Op 20 maart 2015 werd schuldenaar toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. En wat vaker gebeurt: Dit traject liep naar de mening van de bewindvoerder niet naar behoren. Uiteindelijk heeft de bewindvoerder op 7 december 2017 – dus ruim drie maanden voor het reguliere einde – schriftelijk verslag uitgebracht en geconcludeerd tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit beëindigingsverzoek werd behandeld ter terechtzitting de Rechtbank Rotterdam van 13 maart 2018. De bewindvoerder en schuldenares verschenen daarbij. De bewindvoerder had de rechtbank in het verslag bericht dat naar haar opvatting schuldenares niet, althans onvoldoende, voldeed aan de informatieplicht en evenmin aan de afdrachtplicht. De bewindvoerder miste de inkomstenspecificaties en gaf aan dat er sprake was van een geschatte boedelachterstand van € 911,11. De bewindvoerder adviseerde niet langer een verlenging van de schuldsaneringsregeling, maar stelde zich op het standpunt dat de schone lei geweigerd diende te worden. Schuldenares voldeed nog altijd niet aan haar informatieplicht; de inkomstenspecificaties, huurovereenkomst en bankafschriften ontbraken immers nog steeds. Daarnaast was de boedelachterstand verder opgelopen tot een bedrag van € 1.126,99.
Standpunt bewindvoerder
De tussentijdse beëindiging kon geen dreiging zijn die ineens uit de lucht kwam vallen: De bewindvoerder verklaarde ter zitting dat schuldenares zich niet had gehouden aan de afspraken die eerder al gemaakt waren bij een verhoor van 31 mei 2017. Daarnaast had de bewindvoerder geconstateerd dat schuldenares, nadat haar woning was verkocht, elke maand € 190,00 van de Belastingdienst was blijven ontvangen inzake de voorlopige teruggave. De bewindvoerder stelde zich op het standpunt dat het niet de taak van de bewindvoerder is om te signaleren dat schuldenares na de verkoop van haar woning nog een voorlopige teruggave ontving; zij is immers aangesteld als toezichthouder en zij is geen hulpverlener. Het had op de weg van schuldenares zelf gelegen om na het verhoor de benodigde hulp in te schakelen. De bewindvoerder had desgevraagd ook aangegeven dat zij schuldenares niet actief op de mogelijkheid van het aanvragen van beschermingsbewind heeft gewezen. De bewindvoerder stelde dat de nieuwe vordering van de Belastingdienst thans in totaal de aanzienlijke som van € 3.900,00 bedraagt.
Standpunt saniet
De schuldenares kwam ook aan het woord en verklaarde ter zitting over haar psychische problematiek. Zij werd daarvoor nog steeds doorlopend behandeld. Vastgesteld was dat zij daarnaast traumabehandeling nodig heeft, maar deze is helaas nog niet ingezet. Of dat aan haarzelf lag of aan de beschikbaarheid van die specifieke hulp vermeldt de weergave in het vonnis helaas niet. Verdere hulpverlening, om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling na te komen, was niet aanwezig. Schuldenares heeft ter zitting ook aangegeven dat zij bereid is om zich onder beschermingsbewind te laten stellen om zo een stabiele financiële situatie te creëren. Tevens heeft schuldenares aangegeven dat zij een betalingsregeling heeft getroffen voor het deel van de nieuwe schuld aan de Belastingdienst dat ziet op de terugvordering van de voorlopige teruggave over het jaar 2016.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank moet vaststellen dat schuldenares niet alle verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling naar behoren is nagekomen. Zij is immers tekortgeschoten in de nakoming van haar afdrachtplicht, informatieplicht en de plicht om geen nieuwe schulden te maken. Deze tekortkomingen staan in beginsel in de weg aan het verlenen van de schone lei, aldus de rechtbank. Toch gaat de rechtbank niet mee met het advies van de bewindvoerder. Want gelet op “het verhandelde ter terechtzitting” is de rechtbank van oordeel, dat de tekortkomingen, in de situatie van schuldenares, onvoldoende verwijtbaar zijn om de zware sanctie te rechtvaardigen dat aan haar de schone lei onthouden wordt. Dat is een milde beslissing, want er liggen drie verzuimde hoofdverplichtingen op tafel waar een strengere rechter op zich genoeg aan kan hebben.
Beschermingsbewind als flankerende maatregel
De rechtbank oordeelt dat schuldenares zo spoedig mogelijk onder beschermingsbewind gesteld moet worden, om zo een stabiele financiële situatie te creëren. Met de komst van een beschermingsbewindvoerder kan er meer helderheid worden gecreëerd over de nog ontbrekende informatie, de boedelachterstand en de nieuwe schulden aan de Belastingdienst. De bewindvoerder heeft ter zitting toegezegd – op verzoek van de rechtbank – dat zij schuldenares zal begeleiden naar een beschermingsbewindvoerder.
Een opmerkelijk ding, want in de rechtspraak (tot aan de Hoge Raad toe) is er veel discussie over de vraag of dit nu wel of niet behoort tot de taken van een Wsnp-bewindvoerder, die inderdaad vooral toezichthouder is. Dat hangt er misschien vanaf wat men precies bedoelt met het woordje “dit”: gaat het om het adviseren van een beschermingsbewind en uitleggen wat dat inhoudt, plus toelichten hoe dat de kansen van de lopende Wsnp kan vergroten, of (iets verdergaand) het administratief begeleiden van een aanvraag beschermingsbewind, of zelfs het actief zorgen (en monitoren) dat het beschermingsbewind er ook daadwerkelijk zo spoedig mogelijk komt? Uit het arrest van de Hoge Raad dat over deze vragen ging (HR 27 januari 2017, ECLI:HR:2017:110) mag men de regel onthouden dat een aanvraag beschermingsbewind “in het verlengde van de toezichthoudende taak” van de bewindvoerder ligt (dus niet bij de kerntaken van artikel 316 Fw hoort !) als de rechter aan de bewindvoerder heet verzocht om nauwgezet te monitoren dat de saniet de voorwaarde nakomt om zichzelf onder bewind te laten brengen.
Verlenging zonder plan
Terug naar deze casus: De rechtbank ziet aanleiding schuldenares, met behulp van een aan te stellen beschermingsbewindvoerder, in de gelegenheid te stellen om de tekortkomingen te herstellen zodat zij aan het einde van de schuldsanering in aanmerking kan komen voor een schone lei. De rechtbank verlengt daarom de schuldsaneringstermijn met een jaar, dat wil zeggen tot 20 maart 2019. Ook dit is opmerkelijk soepel, want meestal wordt bij een dreigende tussentijdse beéindiging voor een verlenging toch wel iets van een plan vereist van de kant van de schuldenaar. Dus een min of meer concreet plan op welke wijze hij of zij denkt de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen, bijvoorbeeld door een boedelachterstand in te lopen met een traceerbare lening van familie of vrienden, en door meer te solliciteren dan de recofa-richtlijnen vereisen. De rechtbank heft nog wel een waarschuwend vingertje op: het is mogelijk dat de gebreken niet binnen een jaar hersteld kunnen worden; in dat geval dient schuldenares er rekening mee te houden dat haar regeling nog een keer zal worden verlengd (met maximaal één jaar). En ook belangrijk: uitstel is geen afstel. Gedurende de verlenging dient schuldenares zich “onverkort” aan alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te houden, de boedelachterstand in te lopen en de nieuwe schuld aan de Belastingdienst te voldoen. Of dat allemaal realistisch is om te verwachten binnen een jaar, is vers twee. Een beschermingsbewindvoerder zal daar nog hard nodig bij zijn.
Bron: Rechtbank Rotterdam 19 maart 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2620